Alles wat bestaat moet een zekere kwaliteit hebben om te kunnen bestaan. Dat kwaliteit niet bestaat kan alleen gezegd worden als je een bepaalde kwaliteit hebt en die is dan niet zo best. Maar zodra je die kwaliteit wilt gaan meten krijgen we te maken met de kwaliteit van de context en de kwaliteit van de beoordelaar. Zo kan de drinkbaarheid van het water toenemen als we dorstiger worden.
Als we het over de kwaliteit van de zorg hebben dan is de context eenvoudig of complex. Hebben we het over de kwaliteit van een relatie dan kan het moment van de meting een andere uitslag geven dan wanneer we daarvoor een hele periode nemen.
Kwaliteit als begrip wordt nog lastiger wanneer de kwaliteit van een relatie niet door de betrokkenen zelf maar door derden wordt geduid die anderen moeten noteren om te gebruiken.
Laten we de kwaliteit van een vervaardigde kroon als voorbeeld nemen:
Tandarts en patiënt zijn tevreden met de behandeling en het resultaat. De kwaliteit wordt op het moment van vragen als positief beoordeeld. De beoordeling van de kwaliteit door een derde kan alleen het resultaat, in ieder geval de kroon, betreffen en niet de behandeling. Die beoordeling kan negatief of positief uitvallen. Heeft de beoordelaar een bepaald belang te verdedigen dan kan dat zijn oordeel kleuren. Bijvoorbeeld, als de beoordelaar ook de nieuwe behandelaar is of als de beoordelaar de betreffende collega wil beschermen of bestraffen.
Kortom, de kwaliteit als begrip is niet eenduidig, is subjectief en nauwelijks kwantificeerbaar, maar dat is geen argument om kwaliteit als onbestaanbaar te bestempelen.
Wat echter buiten beeld blijft en misschien wel veel belangrijker is, dat is de kwaliteit van de mens zelf. Hoe gaat hij om met tegenslag, hoe beoordeelt hij zijn eigen inspanningen en intenties? Sterker nog, is hij bereid om op die manier naar kwaliteit te kijken of wil hij liever voldoen aan de eisen die anderen aan hem stellen?
In dat laatste geval zijn we dus niet meer dan aapjes met een zekere kwaliteit in na-apen.
Copy-paste kwaliteit is het gevolg. De kwaliteit in uiterlijke zin kan dan perfect lijken, maar in de context van noodzaak en nut welllicht ver onder de maat. De bereidheid tot volgzaam na-apen kan dan mogelijk meer verband gaan houden met verdienen dan met dienen wanneer de context – lees regelgeving – daartoe uitnodigt dan wel noopt.
De grootste zekerheid van een kwaliteit die het dienen als primaat heeft, is gelegen in vrijheid en onafhankelijkheid. In die context neemt dan zowel de verantwoordelijkheid van de patiënt als die van de tandarts een belangrijke plaats in. Daarmee wordt de rol van de ‘derde’ die nu dicteert en controleert gereduceerd tot een scheidsrechter bij geschillen. Die geschillen kunnen ofwel te maken hebben met onvoldoende communicatie en of onvoldoende zorgresultaten.
Aan de hand van het medisch dossier en klinisch onderzoek zullen neutrale deskundigen/derden daarover moeten oordelen. Wanneer ‘derden’ het als hun taak beschouwen om richtlijntarieven en richtlijnprestaties te ontwikkelen moeten zij zich wel rekenschap geven van wat daarvan de gevolgen zullen zijn. Die gevolgen moeten dan ook voor hun rekening zijn en niet afgewenteld worden op de gehele professie en of de patiënt in het algemeen.
Op die manier kan kwaliteit bestaan in diversiteit zowel binnen het domein van de regelgeving als van de cure en de care en hebben we ons verlost van een beleid met een heel lage kwaliteit dat slechts beperkende, uniforme en dwingende voorschriften hanteert en er van uitgaat dat zowel patiënten gelijk zijn aan elkaar als tandartsen.