Zoals verloskundigen gynaecologen naar de kroon willen steken, zo lijkt het ook toe te gaan tussen mondhygiënisten en tandprothetici tegenover de tandarts. Er bestaan in ieder geval grote controversen. Het academisch karakter van de mondzorg wordt daarbij betwijfeld dan wel als argument ingebracht (zie Dental Tribune, editie april 2016). Dit alles leidt de aandacht af van waar het in eerste instantie om gaat. Wie is waarvoor verantwoordelijk en in hoeverre hebben de huidige problemen hier mee van doen.
Academisch denken is een manier van lerend nadenken in abstracties, die zelfstandigheid vereist met het vermogen om kritisch te zijn ook ten aanzien van de eigen beperkingen. De resultaten van academisch nadenken zijn gelijk aan het doel; dus niet gericht op een doel, maar op een zo volledig mogelijk begrijpen van wat zich voordoet.
Het denken op een lager niveau heeft een doel. Met de resultaten van dat denken moeten problemen worden opgelost, die niet met je zelf te maken hebben. Een denken op een nog lager niveau beperkt zich tot de vraag, die alleen nog betrekking heeft op je zelf: wil ik blijven doen wat ik doe of hoe en wanneer kan ik het een ander laten doen.
Al deze vormen van denken zijn in de juiste context waardevol. Intelligentie en het soort opleiding behoeven beslist niet samen te gaan. Er zijn domme academici en intelligente ongeschoolden.
De taakherschikking in de mondzorg is geen probleem in de zin dat lager geschoolden geen tandheelkundige handelingen zouden kunnen verrichten, zelfstandig of niet zelfstandig. Want zolang we een land denken te kunnen besturen met mensen zonder diploma’s of werkervaring, moet dat blijkbaar in de mondzorg dus ook geen echt probleem zijn.
Ook de taakherschikking is dus evenals de kosten en de kwaliteit inmiddels een politiek probleem. Dergelijke problemen worden doorgaans opgelost met jaren van dwingelandij. Dit soort oplossingen zijn resultaten van de laagste vorm van denken en zullen dus navenante resultaten opleveren.